Over het gebed…

Bidden is het verheffen van de geest tot God.” Zo zegt de Griekse kerkvader Johannes Chrysostomos het. Dat wil zeggen dat we in het gebed onze geest moeten onttrekken aan de dagelijkse beslommeringen. En hem in alle eenvoud, onverdeeld omhoog moeten richten tot God. “Tot U is mijn verlangen verheven!”, zo dicht al biddend de psalmist (Ps 85). Sint-Augustinus zegt: “Je verlangen is je gebed: als je verlangen aanhoudt, is je gebed aanhoudend!”

Indien bidden verlangen is, zou bidden makkelijk moeten zijn. Is een mens immers niet altijd op een of andere manier aan het verlangen? Is hij dan niet altijd aan het bidden? In zekere zin wel, ja! Het menselijk verlangen is veelal echter niet zuiver, omdat het niet gericht is op Wie het moet gericht zijn. Daardoor verlangen we niet spontaan wat goed voor ons is en wat uiteindelijk goed is voor iedereen. Daarom kan bidden geperverteerd zijn en daarom – omdat het gebed zich voortdurend dreigt te richten op de verkeerde dingen – ook zo moeilijk en zo lastig. Omdat we bijvoorbeeld niet krijgen wat we menen te ‘moéten’ hebben en we dan niet lijken te krijgen wat voor ons noodzakelijk is.

Bidden is immers vooral ‘luisteren’. Vaak denkt men dat bidden op de eerste plaats vragen is en dus spreken: zelf aan het woord zijn, met eindeloze uitgesproken of met stille, onuitgesproken zinnen. Dat kan. Bidden is echter vooral open en opmerkzaam zijn voor wat ons gegeven wordt zonder dat we er om vragen en het dankbaar aannemen: zien, eigenlijk, dat ons hoe dan ook alsmaar wordt aangeboden waar we nood aan hebben. Bidden is luisteren, via ons innerlijk oor, met heel ons wezen.

De Psalmen – het oudste gebedenboek van de Kerk – leert ons dat bidden smeken of vragen kan zijn, soms zelfs ‘vloeken’! Het ware gebed mondt echter steeds uit in dankzegging en lofprijzing en wordt voltooid in de … stilte.

Met toestemming overgenomen van de webstek van de trappistenmonniken van Westmalle: www.trappistwestmalle.be

Drievuldigheid

Eens verscheen Jahwe aan Abraham bij de eik van Mamre, toen Abraham op het heetst van de dag bij de ingang van de tent zat. Hij sloeg zijn ogen op en zag plotseling drie mannen voor zich staan. Meteen liep hij van de ingang van zijn tent naar hen toe; hij boog diep en zei: ‘Wees zo welwillend Heer, uw dienaar niet voorbij te gaan’
(Genesis 18, 1-3)

 

…In het boek Genesis vinden we het verhaal van Abraham en Sara die bezoek krijgen van Jahwe in de vorm van drie gelijke mannen. “Drie zag hij er”, zegt Augustinus, “maar slechts één aanbad hij”. Achter de letter van dit verhaal heeft de hele christelijke traditie het echte gezicht van God vermoed: de drie bezoekers aan de tafel voor de tent waren reeds de drie uit de hemel, gezeten aan de tafel met het nieuwe paaslam. Dit tafereel werd op ongeëvenaarde wijze geschilderd door Andrej Roebljov. Op deze icoon zien we hoe de drie in een verinnerlijkt gesprek hun plannen met de mensheid beraadslagen. Maar de kring is niet gesloten. Er is een plaats open gebleven voor ons. Eén van hen – de rechtse figuur – zet als het ware al een voet vooruit om uit de icoon te stappen, naar ons toe. Midden op de tafel waaraan de drie gezeten zijn, staat de schotel met het lam, beeld van de eucharistie. Het is de symbolisering van wat omgaat binnen in de kring van de Drie: een wervelwind van onderlinge liefde, dienstbaarheid en offerbereidheid. Het “offer” is ingeschreven in de cirkel van hun samenzijn. De triniteit viert zonder ophouden een “hemelse eucharistie”: elk geeft zich prijs aan elk. Jezus zelf vond geen ander beeld voor de komende volmaakte gemeenschap onder de mensen dan het eschatologische banket. Deze icoon wordt dan ook niet artistiek bewonderd of gekeurd: ze wordt “gevierd”. Ze hoort thuis in de iconostase, waar ze de liturgische gemeenschap meevoert in die goddelijke dynamiek….

Uit: Godfried Kardinaal. Danneels, Met drie aan tafel. Over de Drie-eenheid en de Eucharistie, Mechelen, Persdienst Aartsbisdom, 2000.

Iconen

Iconen zijn geschilderd
in de stilte
en in strenge concentratie
tussen de strakke lijnen
van een vaktraditie, eeuwenoud.

Zo is elke icoon een tijdloos portret
van een stukje eeuwigheid

gedropt in deze tijd:
onwezenlijk signaal
van een mysterie
waaraan wij zijn voorbijgegaan.

Een icoon is roerloos
in een onveranderlijk bewegen
en bewogen worden
van gedachten en gebeden
rond de wereld van Diegene
die onszelf al eeuwen
penseelt en blijft penselen.

Wij zijn de outprint van zijn Geest
in de zachte materie van ons vlees,
telkens en telkens weer
maar altijd even broos
en even kwetsbaar onaf.
wij zijn slechts een icoon
maar een icoon van God.

 

Manu Verhulst

Ize Cheruvimi
Song of Cherubim

Let us the cherubim mystically repesenting
… and unto the life-giving Trinity and thrice-holy chant intoning
… and now lay aside all earthly care
That we may praise the King of all
… by the angelic hosts invisibly attended
Alleluia

Ize Cheruvimi
Hymne des chérubins

Nous qui de façon mystique
symbolisons les chérubins
et de la trinité donneuse de vie
chantons trois fois la sainteté
ôtons tous les soucis terrestres
afin que nous puissions accueillir le Roi de l’univers
entouré par la foule invisible des anges.
Alléluia, alléluia, alléluia.

Ize Cheruvimi
Cherubijnenhymne

Wij die op mystieke wijze
de cherubijnen verzinnebeelden
en de levenschenkende Drie-eenheid
het driemaal heilig toezingen,
laten wij alle aardse zorgen afleggen.
…Opdat wij de Koning van het heelal mogen ontvangen
die onzichtbaar wordt begeleid door de engelenscharen.
Alleluja, alleluja, alleluja.

Blagoslovi duše moja, Gospoda
Psalm 103 (1-5)

Loof, mijn ziel, de Heer,
heel mijn hart zijn heilige naam.

Loof, mijn ziel, de Heer,
vergeet nimmer al wat Hij gedaan heeft.

Hij die vergeeft wat gij hebt misdreven,
Hij die geneest al waar ge aan krank gaat,

Hij die verlost van de groeve uw leven,
Hij die u kroont met genade en erbarmen,

Hij die uw jaren overstelpt met zijn gaven
dat uw jeugd als een adelaar herrijst.

(Herh.) Loof, mijn ziel, de Heer,
heel mijn hart zijn heilige naam.

(Uit: Het boek der psalmen, uit het Hebreeuws vertaald
door IDA G. M. GERHARDT en MARIE H. VAN DER ZEYDE)

Blagoslovlju
Psalm 34 (2-11)

Loven wil ik de Heer te allen tijde
de lof Gods geef ik stem, altijd weer;

En mijn ziel zal in trots de Heer prijzen:
wie verdrukt is hoort het met verrukking.

Verheerlijkt, met mij, de Heer,
verheffen wij zijn naam eenparig.

Ik zocht de Heer: Hij gaf mij antwoord,
Hij heeft mij bevrijd van mijn angsten.

Die op Hem zien stralen als licht,
hun gelaat draagt nimmer vernedering.

Zie, er was een verdrukte die riep:
de Heer heeft hem antwoord gegeven,
hem verlost uit al wat hem kwelde.

De engel des Heren strijkt neder,
legt zijn wacht rondom wie God vrezen.

Ervaart het, ziet: mild is de Heer,
gelukzalig de mens die bij Hem schuilt.

Vreest de Heer, gij die Hem zijt gewijd,
die Hem vrezen – hun zal niets ontbreken.

De rijke verkommert en hongert,
die God zoekt zal geen zegening derven.

(Uit: Het boek der psalmen, uit het Hebreeuws vertaald
door IDA G. M. GERHARDT en MARIE H. VAN DER ZEYDE)